Door: Meindert Inderwisch
Datum: 24 maart 2023

Mijn disfunctionele jeugd

Inleiding

Het jongetje is in de zomer geboren, een leeuwtje. Een jaar nadien neemt zijn moeder hem mee naar het park. Hij kan al behoorlijk lopen op zijn kromme kinderbeentjes. Ze laat hem de enorme rozenhaag zien. Attendeert hem op de geur van deze bloemen. Hij steekt zijn kleine neus in de kelken, voelt aan de blaadjes die zo zacht zijn als zijn moeders mooiste jurken en tegelijk leven, ziet de bijen en libellen en wijst ze aan. Al zijn zintuigen zijn volkomen vrij om te onderzoeken en talloze kleine verrukkingen dienen zich aan. Zijn moeder houdt hem vast bij zijn kleine middel, plaatst vlinderkusjes in zijn hals, op zijn wangen, zijn neus. Hij wringt zich los uit haar greep en zij laat hem begaan. Hij loopt, zo hard als hij kan, de wereld in, vervuld van de absolute zekerheid dat mama hem zal inhalen, dat de wereld prachtig is vol kleuren, geuren en liefde.

Dat jongetje was ik. Mijn zintuigen werkten op volle, bedwelmende kracht en al mijn illusies van veiligheid waren intact. Zoals iemand die voor de eerste keer ‘crack’ rookt een ongekende euforie ervaart en die tevergeefs blijft najagen in het daarop volgende gebruik (‘chasing the high’), zo heb ik het ultieme geluk van mijn eerste, prille jaren trachten te hervinden. Door gehoorzaam te zijn, door mijn best te doen, door mijzelf te onderzoeken en verklaren, door liefde te geven en te verlangen. Een kansloze missie.

Zoals ik er nu naar kijk heeft verslaving een regressief karakter. Het individu wil terug naar een kinderlijke staat waarin onbevangenheid, grenzeloosheid en zorgeloosheid de dienst uitmaken. De volwassene leert dat deze kinderlijke staat altijd tijdelijk is en, doorgaans, zwaar bevochten moet worden. Iedereen zoekt ‘rust’. Wanneer de inspanningen om tijdelijk in het paradijs te zijn (sommigen zouden dit ‘zingeving’ noemen) gefrustreerd raken door de culturele belasting (opvoeding, omgevingsfactoren), de genetische belasting (wat erft de mens aan fysieke factoren van zijn familie), opgelopen traumata, oorlogen en andere grote en kleine aanslagen die onze hoop op een goede afloop torpederen, ontstaat de dringende behoefte aan ontsnapping. Aan fragmenten in ons bestaan die wellicht geen illusies meer vertegenwoordigen, maar die ons in ieder geval de mogelijkheid geven om bij te komen, zodat we opnieuw kunnen kijken wat nodig is om het bestaan op te pakken. De een geeft zich sneller over aan deze behoefte dan de ander. In een aantal gevallen is dat te wijten aan het zelfzuchtige gedrag van het kind dat zich in ons roert, maar veel vaker hebben we al meer verdragen dan we konden. Verdoving zoeken wordt dan een noodzaak die noodlottig kan eindigen.
Een groot deel van de bevolking lijkt voldoende ontspanning te kunnen vinden in het drinken van een ‘wijntje’ na het werk. Of het roken van een ‘jointje’ om brandende kwesties in een rookgordijn te hullen. Een percentage van deze ‘recreatieve gebruikers’ blijkt verslavingsgevoelig te zijn. Een interessant begrip waarbij de genetische factor minstens zo bepalend is als de culturele. De wetenschap is er nog niet uit welke invloeden hier van doorslaggevende waarde zijn. Wel wordt steeds duidelijker dat het onder de loep nemen van verslaving de onderzoeker dwingt om vanuit uitzonderlijk veel hoeken te kijken en daarbij meerdere disciplines in te zetten.

De meeste mensen zien verslaving en het bijbehorende gedrag als een ‘gebrek aan wil of ruggengraat’. Een veel te simplistische benadering, spijtig genoeg.
De ‘meeste mensen’ of ‘de gemiddelde publieke opinie’ kunnen echter niet de maatstaf zijn waaraan we de oorzaken van verslaving afmeten. De middeleeuwen waarbij de groep bepaalde wat wijsheid was en niet het individu, zouden inmiddels achter ons moeten liggen.
Verslavingszorg is, mits goed uitgevoerd, een bezigheid die het uiterste vergt van de behandelaren en de andere ‘spelers’ (zoals bijv. neurowetenschappers, psychiaters, psychologen, filosofen, verslaafden en hun omgeving).
Wat maakt dat de publieke opinie nog steeds zo veroordelend en onwetend is ten aanzien van verslaving (en andere aandoeningen zoals burn out en depressie, om er maar een paar te noemen), terwijl geniale wetenschappers nog steeds geen greep krijgen op het fenomeen? Is dat arrogantie, frustratie, gemakzucht? Is dat projectie (een contactstoornis die iedereen in meer of mindere mate heeft en die maakt dat we bepaalde persoonlijke negatieve en positieve eigenschappen aan anderen toedichten omdat we ‘blinde vlekken’ hebben in ons zelfbewustzijn). Waarom we zo ongenuanceerd naar de ziekte verslaving kijken is een onderwerp waar anderen zich over mogen buigen. Waar het mij om gaat is dat deze grove benadering ons belemmert om inzicht te krijgen in een kwaal die, net als de pest destijds, de wereld in zijn greep kan krijgen. Het veroordelen van verslaving is hoe dan ook struisvogelpolitiek.

Het is mensen niet kwalijk te nemen dat ze deze politiek bedrijven. De wereld is te bedreigend en complex om overal de ‘waarheid’ van te kunnen verdragen. Wanneer je met verslaafde mensen praat, zal je negen van de tien keer merken dat ze vooral mens zijn. Niet bedreigend, niet complexer dan jijzelf. We zijn bang om de dialoog met een ziek mens aan te gaan omdat deze dialoog ons confronteert met de ultieme vormen van controleverlies: waanzin en dood. En er is altijd dat andere addertje onder het gras: de behoefte superieur te zijn aan de ander. Dat deze behoefte voortkomt uit een vervormd of licht tot zwaar beschadigd zelfbeeld klinkt logisch, zolang het niet over onszelf gaat. Uiteindelijk zijn de vragen die ons bij een dieper besef kunnen brengen eenvoudig: ‘wie is er in dit leven niet meerdere malen onheus bejegend? Wie is er niet afgeremd in zijn persoonlijke aspiraties? Wie is er niet gedupeerd door de onwetendheid van anderen? In dit wekstuk wil ik een lans breken voor de verslaafde en zijn – eveneens – beschadigde groep van intimi. De maatschappelijke opinie (lees: veroordeling) dwingt hen tot een geïsoleerd bestaan. Ze moeten zich verenigen in anonieme groepen, omdat ze zich bedreigd, verstoten en onbegrepen voelen. Ik benadruk opnieuw: zowel de verslaafde als zijn geliefden. Het grootste deel van mijn leven ben ik omgeven geweest door verslaafde familieleden. Ze zijn tenslotte allemaal onder hun ziekte bezweken. Uiteindelijk raakte ook ik – ondanks mijn ervaring en kennis – eveneens verslaafd. En ik ben een van de weinige overlevenden. Ik ben meerdere keren afgekickt, maar de aanleg om mateloos te zijn raak ik niet meer kwijt. Hoe sterk en intelligent anderen mij ook vinden, ik ben en blijf kwetsbaar. Dat als realiteit zien en mijn valkuilen serieus nemen bepaalt voor mij het verschil tussen leven en dood.